Er is een camper afgebrand in Zeddam. Een camper waarin iemand woonde. Iemand die bijna niets had. Hij bracht zichzelf op tijd in veiligheid, maar heeft nu dus helemaal niets meer. Hier moeten we wat mee, zo vinden de collega’s van De Gelderlander als ik vrijdag toevallig bij de redactievergadering in Doetinchem zit. Een achtergrondverhaal. Wie was die man? Waarom sliep hij daar? Hoe heeft hij dit alles beleefd? Ik bied me aan. Dit verhaal wil ik wel maken.
Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Er is weinig aanvullende informatie. Alleen dat de man in scheiding lag, dat de camper naast een woonboerderij stond en dat hij vandaag jarig is. Zijn contactgegevens? Via een persrelatie die ter plekke was en het nieuwsbericht verzorgde dat al op de website van de krant staat, hebben we een naam en een mailadres. Een telefoon had de man wel, maar die lag in de camper en is verbrand.
Ik stuur hem een mail met de vraag of ik samen met een fotograaf langs kan komen, wetende dat de kans dat dit mailtje snel beantwoord zal worden nihil is. Op de bonnefooi gaan kan ook, maar we weten het exacte adres niet. Wel dat het aan de Oude Doetinchemseweg is, maar niet welk nummer. Dat heb ik opgevraagd bij de betreffende persrelatie, maar er komt geen reactie. De P2000-melding biedt ook al geen uitkomst.
Toch maar die kant op. Ik rijd met de auto richting Zeddam. De Oude Doetinchemseweg is best lang en bestaat uit meerdere delen. Vanaf de Doetinchemse kant loopt de weg eerst door het buitengebied, dan een stuk door de dorpskern en aan de overkant van de provinciale weg tussen Etten en Zeddam nog een stuk door het buitengebied richting Lengel en ’s-Heerenberg.
Zo’n woonboerderij zal in het buitengebied staan, gok ik. Er is bij de boerderijen hier echter nergens een uitgebrande camper te zien. Net zoals ik nergens de bebossing aantref zoals ik die op de kort na de brand gemaakte foto’s en filmpjes zag. Het zou handig zijn om een buurtbewoner aan te spreken, maar op een stel passerende scholieren na is op deze landwegen geen mens te zien.
Zal ik het opgeven? Nee. Ik besluit nog één poging te wagen en in de dorpskern mensen aan te spreken. De camperbrand is hier ongetwijfeld het gesprek van de dag. Zij weten vast meer. De eerste is een man met een hondje. Hij vertelt ook geen idee te hebben waar ik moet zijn en is zelf ook heel benieuwd. Wel heeft hij de vorige avond een brandweerwagen met blauwe zwaailichten de Doetinchemse kant op zien gaan. Kijk aan! Eindelijk een aanknopingspunt!
Iets verderop zijn twee mannen aan het graven in de tuin. Ze worden liever niet gestoord en denken dat ik iets wil verkopen, een veelgehoorde reactie wanneer je als verslaggever iemand vanuit het niets aanspreekt. Ik stel kort mijn vraag en krijg alsnog antwoord. Eén van de mannen heeft een brandweerwagen dezelfde kant op zien gaan als de man met het hondje. Dit schiet op. Ik krijg er steeds meer vertrouwen in dat ik die camper ga vinden.
Omdat mijn auto geparkeerd staat aan de ’s-Heerenbergse kant van Zeddam ben ik inmiddels het halve dorp al doorgelopen. Als de bebouwing dreigt op te houden en ik al bijna de conclusie heb getrokken dat het dan toch ergens in het buitengebied moet zijn, kom ik een vrouw op een fiets tegen. Ook zij blijkt de uitgebrande camper aan het zoeken te zijn, puur uit nieuwsgierigheid.
Ze heeft ’m nog niet gezien, maar denkt wel te weten waar die moet staan. Namelijk iets verderop, bij het voormalige restaurant De Heereboer. Ik loop die kant op en verrek, hier komt de begroeiing me inderdaad bekend voor. De poort staat open, er staan vrij verse bandensporen in het pad – misschien van brandweerwagens? – en het pand dat tussen alle bomen en struikgewas met herfstbladeren opdoemt zou als woonboerderij door kunnen gaan.
De camper zou hier dus heel goed ergens kunnen staan, maar is vanaf de weg niet te zien. Ik loop het lange pad op dat de Oude Doetinchemseweg scheidt van de bebouwing op dit erf. Dat doe ik met enigszins verhoogde hartslag. Niet in de laatste plaats omdat ik als de dood ben voor honden – niet echt handig in mijn werk – en dit zo’n situatie is waarin er vanuit het niets eentje aan kan komen vliegen.
Dat valt in dit geval gelukkig mee. Het blijft stil. Ik kom het hoekje om en ja hoor, daar staat ’ie, de camper! Of in ieder geval wat er nog van over is. Een groot deel ligt in de as. Ondanks alle narigheid die zich hier vannacht heeft afgespeeld, voelt het vinden van deze plek na deze enorme zoektocht als een gloriemomentje. Maar we zijn er nog lang niet. Ik heb de camper gevonden, maar nog altijd is er geen mens te zien.
Geen mens. Wel een auto met draaiende motor. Wat gek. Ik zie niemand in de auto zitten. Ik loop er met een boog omheen en baan me door de bebossing een weg naar het woonhuis. Er is geen bel dus ik kan niet aanbellen. Door de ramen zie ik alleen wat kleren liggen. Er is niemand te zien. Toch moet hier iemand zijn. Waarom draait anders de motor van die auto? Ik kijk nog eens op mijn telefoon. Geen mail.
Met het plan om even naar de redactie te bellen en de stand van zaken door te geven, loop ik een stukje terug het pad op. Ik ben nog geen tien meter ver als ik ineens een stem achter me hoor: “Hallo!” Er komt een man tevoorschijn met twee boterhammen met kaas in zijn hand. Hij komt mijn richting opgelopen en oogt rustig en vriendelijk. Zou dit de man zijn die ik moet hebben?
Hij begint te vertellen dat de motor van de auto draait omdat er problemen zijn met de koelvloeistof. Ik vertel dat ik voor de krant kom. Hij geeft mij een hand en stelt zich voor. Zijn naam klinkt niet bekend. Het is in ieder geval niet de man die volgens onze informatie in de camper woonde. Hij vertelt sinds kort de eigenaar van dit pand te zijn. De man wiens verhaal ik graag wil horen, mocht tijdelijk in zijn camper slapen.
De eigenaar van het pand heet Jan en al snel heb ik in de gaten dat hij een groot hart heeft. Hij wil graag meewerken en vertelt dat ook Pim – want zo heet de man naar wie ik op zoek ben – zijn verhaal wil vertellen. Hoe meer mensen van zijn trieste situatie weten, hoe groter immers de kans is dat er hulp komt. Maar hoe krijgen we Pim te spreken? Hij is niet hier. Hij is naar zijn voormalige woonplaats Velp om bij vrienden wat spullen te halen.
Ook Jan kan Pim niet op zijn eigen telefoon bellen, want die is verbrand. Toch krijgt hij hem via via te pakken. De telefoon gaat op luidspreker en zo heb ik mijn zo gewenste interview met Pim, die uitgebreid vertelt. Later op de middag is hij terug in Zeddam en kan ik een fotograaf laten komen. Zo staat het verhaal zaterdag met foto in de krant en online. En het laatste nieuws is misschien wel het beste: Pim krijgt inmiddels van alle kanten hulp.
Geef een reactie