De weg naar een bijzonder verhaal

17 november 2018

Er is een camper afgebrand in Zeddam. Een camper waarin iemand woonde. Iemand die bijna niets had. Hij bracht zichzelf op tijd in veiligheid, maar heeft nu dus helemaal niets meer. Hier moeten we wat mee, zo vinden de collega’s van De Gelderlander als ik vrijdag toevallig bij de redactievergadering in Doetinchem zit. Een achtergrondverhaal. Wie was die man? Waarom sliep hij daar? Hoe heeft hij dit alles beleefd? Ik bied me aan. Dit verhaal wil ik wel maken.

Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Er is weinig aanvullende informatie. Alleen dat de man in scheiding lag, dat de camper naast een woonboerderij stond en dat hij vandaag jarig is. Zijn contactgegevens? Via een persrelatie die ter plekke was en het nieuwsbericht verzorgde dat al op de website van de krant staat, hebben we een naam en een mailadres. Een telefoon had de man wel, maar die lag in de camper en is verbrand.

Ik stuur hem een mail met de vraag of ik samen met een fotograaf langs kan komen, wetende dat de kans dat dit mailtje snel beantwoord zal worden nihil is. Op de bonnefooi gaan kan ook, maar we weten het exacte adres niet. Wel dat het aan de Oude Doetinchemseweg is, maar niet welk nummer. Dat heb ik opgevraagd bij de betreffende persrelatie, maar er komt geen reactie. De P2000-melding biedt ook al geen uitkomst.

Toch maar die kant op. Ik rijd met de auto richting Zeddam. De Oude Doetinchemseweg is best lang en bestaat uit meerdere delen. Vanaf de Doetinchemse kant loopt de weg eerst door het buitengebied, dan een stuk door de dorpskern en aan de overkant van de provinciale weg tussen Etten en Zeddam nog een stuk door het buitengebied richting Lengel en ’s-Heerenberg.

Zo’n woonboerderij zal in het buitengebied staan, gok ik. Er is bij de boerderijen hier echter nergens een uitgebrande camper te zien. Net zoals ik nergens de bebossing aantref zoals ik die op de kort na de brand gemaakte foto’s en filmpjes zag. Het zou handig zijn om een buurtbewoner aan te spreken, maar op een stel passerende scholieren na is op deze landwegen geen mens te zien.

Zal ik het opgeven? Nee. Ik besluit nog één poging te wagen en in de dorpskern mensen aan te spreken. De camperbrand is hier ongetwijfeld het gesprek van de dag. Zij weten vast meer. De eerste is een man met een hondje. Hij vertelt ook geen idee te hebben waar ik moet zijn en is zelf ook heel benieuwd. Wel heeft hij de vorige avond een brandweerwagen met blauwe zwaailichten de Doetinchemse kant op zien gaan. Kijk aan! Eindelijk een aanknopingspunt!

Iets verderop zijn twee mannen aan het graven in de tuin. Ze worden liever niet gestoord en denken dat ik iets wil verkopen, een veelgehoorde reactie wanneer je als verslaggever iemand vanuit het niets aanspreekt. Ik stel kort mijn vraag en krijg alsnog antwoord. Eén van de mannen heeft een brandweerwagen dezelfde kant op zien gaan als de man met het hondje. Dit schiet op. Ik krijg er steeds meer vertrouwen in dat ik die camper ga vinden.

Omdat mijn auto geparkeerd staat aan de ’s-Heerenbergse kant van Zeddam ben ik inmiddels het halve dorp al doorgelopen. Als de bebouwing dreigt op te houden en ik al bijna de conclusie heb getrokken dat het dan toch ergens in het buitengebied moet zijn, kom ik een vrouw op een fiets tegen. Ook zij blijkt de uitgebrande camper aan het zoeken te zijn, puur uit nieuwsgierigheid.

Ze heeft ’m nog niet gezien, maar denkt wel te weten waar die moet staan. Namelijk iets verderop, bij het voormalige restaurant De Heereboer. Ik loop die kant op en verrek, hier komt de begroeiing me inderdaad bekend voor. De poort staat open, er staan vrij verse bandensporen in het pad – misschien van brandweerwagens? – en het pand dat tussen alle bomen en struikgewas met herfstbladeren opdoemt zou als woonboerderij door kunnen gaan.

De camper zou hier dus heel goed ergens kunnen staan, maar is vanaf de weg niet te zien. Ik loop het lange pad op dat de Oude Doetinchemseweg scheidt van de bebouwing op dit erf. Dat doe ik met enigszins verhoogde hartslag. Niet in de laatste plaats omdat ik als de dood ben voor honden – niet echt handig in mijn werk – en dit zo’n situatie is waarin er vanuit het niets eentje aan kan komen vliegen.

Dat valt in dit geval gelukkig mee. Het blijft stil. Ik kom het hoekje om en ja hoor, daar staat ’ie, de camper! Of in ieder geval wat er nog van over is. Een groot deel ligt in de as. Ondanks alle narigheid die zich hier vannacht heeft afgespeeld, voelt het vinden van deze plek na deze enorme zoektocht als een gloriemomentje. Maar we zijn er nog lang niet. Ik heb de camper gevonden, maar nog altijd is er geen mens te zien.

Geen mens. Wel een auto met draaiende motor. Wat gek. Ik zie niemand in de auto zitten. Ik loop er met een boog omheen en baan me door de bebossing een weg naar het woonhuis. Er is geen bel dus ik kan niet aanbellen. Door de ramen zie ik alleen wat kleren liggen. Er is niemand te zien. Toch moet hier iemand zijn. Waarom draait anders de motor van die auto? Ik kijk nog eens op mijn telefoon. Geen mail.

Met het plan om even naar de redactie te bellen en de stand van zaken door te geven, loop ik een stukje terug het pad op. Ik ben nog geen tien meter ver als ik ineens een stem achter me hoor: “Hallo!” Er komt een man tevoorschijn met twee boterhammen met kaas in zijn hand. Hij komt mijn richting opgelopen en oogt rustig en vriendelijk. Zou dit de man zijn die ik moet hebben?

Hij begint te vertellen dat de motor van de auto draait omdat er problemen zijn met de koelvloeistof. Ik vertel dat ik voor de krant kom. Hij geeft mij een hand en stelt zich voor. Zijn naam klinkt niet bekend. Het is in ieder geval niet de man die volgens onze informatie in de camper woonde. Hij vertelt sinds kort de eigenaar van dit pand te zijn. De man wiens verhaal ik graag wil horen, mocht tijdelijk in zijn camper slapen.

De eigenaar van het pand heet Jan en al snel heb ik in de gaten dat hij een groot hart heeft. Hij wil graag meewerken en vertelt dat ook Pim – want zo heet de man naar wie ik op zoek ben – zijn verhaal wil vertellen. Hoe meer mensen van zijn trieste situatie weten, hoe groter immers de kans is dat er hulp komt. Maar hoe krijgen we Pim te spreken? Hij is niet hier. Hij is naar zijn voormalige woonplaats Velp om bij vrienden wat spullen te halen.

Ook Jan kan Pim niet op zijn eigen telefoon bellen, want die is verbrand. Toch krijgt hij hem via via te pakken. De telefoon gaat op luidspreker en zo heb ik mijn zo gewenste interview met Pim, die uitgebreid vertelt. Later op de middag is hij terug in Zeddam en kan ik een fotograaf laten komen. Zo staat het verhaal zaterdag met foto in de krant en online. En het laatste nieuws is misschien wel het beste: Pim krijgt inmiddels van alle kanten hulp.

Klik hier voor het verhaal van Pim.

Bakfiets

20 september 2018

Vreselijk. Verschrikkelijk. Tragisch. Er zijn amper woorden om het ongeluk van vanochtend op de spoorwegovergang in Oss te beschrijven. Vier jonge kinderen kwamen om het leven. Een vijfde kind en een begeleidster raakten zwaargewond. Het doet je alle haren rechtovereind staan. Wat nabestaanden en andere nauw betrokkenen doormaken, is niet te bevatten.

Het ongeluk gebeurde met een bakfiets, een Stint. Ik had er nog nooit van gehoord. Het blijkt ook geen traditionele bakfiets te zijn, maar een moderne elektrische variant met veel gelijkenissen met een bolderkar. Er kunnen tien kinderen in de bak en de bestuurder staat daar als op een Segway achter. De bedenker van dit vervoersmiddel is een Nederlander.

De kinderen in Oss waren met hun begeleidster op weg van de buitenschoolse opvang naar de basisschool. De Stint is hier speciaal voor ontworpen. Het idee was om door grotere groepen kinderen op deze manier te vervoeren het gekrioel van busjes en auto’s en de daarbij behorende onveilige situaties rondom scholen te verminderen.

Op YouTube vind ik een filmpje. Het komt van de Belgische televisie. Op het filmpje is een opvangleidster te zien die als eerste in België deze bijzondere bakfiets gebruikt. Ze is maar wat blij met de Nederlandse uitvinding. Ze vertelt dat ze de kinderen vroeger met de auto vervoerde. Nu is het gedoe met parkeren verleden tijd. De Stint is in haar ogen een uitkomst.

Ook de kinderen zijn meer dan enthousiast. “Zijn alle gordeltjes vast”, vraagt de leidster. “Ja!”, roept een kinderstemmetje, waarna acht stralende gezichtjes zich van de opvang naar school laten vervoeren. Onderweg zingen ze samen liedjes: “Rin tin tin, daar loopt een dikke spin! Rep tep tep, hij maakt een heel mooi web!”

Haren wapperen in de wind. Armen leunen op de rand van de bak. Ogen turen in de verte naar wat een nieuwe schooldag gaat brengen. Zo moeten de kinderen in Oss vanochtend ook hebben gezeten, op weg naar nieuwe ontdekkingen in dit nog maar jonge schooljaar. Toch eindigde hun rit niet op school, maar op hartverscheurende wijze op een spoorwegovergang.

Hoe het precies mis heeft kunnen gaan, is nog onduidelijk. Zeker is dat medeleven komt vanuit heel het land. Logisch, want dit is een ongeluk als in ieders ergste nachtmerrie. Een ongeluk dat in één klap een einde maakt aan de levens van vier jonge kinderen. Vier jonge kinderen die nooit meer een liedje zullen zingen. Vreselijk. Verschrikkelijk. Tragisch.

Kermis

14 juli 2018

Er stonden bankjes aan de rand van de tuin. Ze voelden als reservebankjes. Bankjes waar je op terechtkomt wanneer je geblesseerd bent. Er zat een meisje met krukken. Daardoor voelde ik me niet zo alleen. Ik zat er namelijk ook. Mijn rug was naar de klote.

Even later verliet ik het strijdperk met vooral pijn in mijn hart. Figuurlijk dan toch. Ik dacht aan alles dat ik achterliet. Aan dit soort onbetaalbare avonden op de Hengelose kermis. Aan de lichtjes van het draaiding bij De Spannevogel. Aan de schiettent. En aan de draaimolen. Al was die al gesloten.

Ik dacht aan de mevrouw op het trappetje van de oliebollenkraam. Aan de jongen die met dat bloedmooie meisje over het kerkmuurtje stapte om de avond nóg mooier te maken. Aan de vele joviale begroetingen. En aan de lichtgevende wijzers op de kerkklok.

Ik dacht aan het stukje Spalstraat voor de viskraam, dat niet onderdoet voor de ijsvloer van Thialf. Aan het hekwerkje voor het hokje van de entree. Aan Hans van de beveiliging. En aan de kleurrijke lampionnetjes in de Bleekstraat, een weg banend richting een nieuw stukje kermis.

Ik dacht aan al die mensen met een biertje in hun hand. Aan de mensen die allemaal hun eigen verhaal hebben. Aan de mensen waarvan je de één vrijwel iedere dag ziet en de ander maar één keer per jaar. En aan het feit dat al die mensen dan toch samen één dorp vormen.

Ik dacht aan het meisje dat ik een Bacardi Razz met 7UP had beloofd. Aan mijn vrienden die mij steeds kwijt waren omdat ik alsmaar rondjes liep (elk rondje was anders). En aan de jonge garde bij de botsauto’s, waarvan ik zo ongeveer niemand kende.

Ik dacht aan alles ver weg van die reservebank. Aan de menigte die deinde op de klanken van de band. Aan een volle beker bier die door de lucht scheerde. Aan de snelle snack na afloop bij Robert en Miranda. En aan een kikker, die spontaan in de rooie vloog.

Wi-j komt altied weer terug!

20 mei 2018

Toen ik voor het eerst naar De Graafschap ging, was ik 8 jaar oud. Het was 1996. Je moest nog door de hekken heen kijken. Achter de doelen konden de supporters alleen nog maar staan. Dat vond niemand erg. De spelers op het veld droegen namen als Olyslager, Vreman, Redeker en Viscaal. Veel van hen kwamen uit de buurt.

Kort daarna leerde ik de spelers allemaal kennen. Tijdens de open dagen verzamelde ik net als heel veel van mijn leeftijdsgenoten handtekeningen. Je kreeg zo’n uitvouwbare lijst vol fotootjes, namen en witte vakjes. De spelers stonden klaar om in die witte vakjes een krabbel te zetten. Goud waren ze waard, die krabbels. Een volle kaart was onbetaalbaar.

In de jaren die volgden, ging ik samen met mijn vader en broertje zeer geregeld naar De Graafschap. Het voelde als heel bijzonder dat een club zo dichtbij huis op het allerhoogste niveau in Nederland speelde. Als we een wedstrijd niet gingen, dan volgden we de verrichtingen van onze blauw-witte helden nauwgezet op Studio Sport.

De Graafschap hoorde bij ons. Bij de streek waar wij woonden. En daardoor ook bij de opvoeding. Op vakantie vertelden we trots dat we in eerste instantie niet voor Ajax, PSV of Feyenoord waren, maar voor die club uit Doetinchem. Niet alleen mijn broertje en ik, maar heel veel Achterhoekse kinderen groeiden op met de Superboeren.

Van generatie op generatie is de liefde voor De Graafschap doorgegeven. We speelden eredivisie, eerste divisie, eredivisie en weer eerste divisie, maar de identiteit van de club veranderde in de basis nooit. De mouwen opstropen en strijden voor wat je waard bent; het is de mentaliteit waar de Achterhoeker zich in herkent. Het maakt dat de achterban enorm is.

Ze zitten – een grote groep diehard-supporters uitgezonderd – niet elk weekend in het stadion. Maar als het er echt om gaat, dan zijn ze er. Als de eredivisie lonkt, dan is De Vijverberg te klein. Dan gaat er een blauw-witte golf van opwinding door de Achterhoek. Dan schaart iedereen in Doetinchem, Winterswijk en alles wat daar tussen zit zich achter de Superboeren.

Vandaag is zo’n dag. Vandaag moet het gebeuren! Een kolkende Vijverberg zal vanmiddag opstaan om de mannen te steunen. Mannen met namen als Straalman, El Jebli en Van Mieghem. Mannen met namen die de kinderen van nu zullen onthouden. Zoals zij vanmiddag ook kennis zullen maken met dé wet van de Superboeren: ‘Wi-j komt altied weer terug!’

Rust in vrede, Hans

11 maart 2018

In de crosswereld was het zaterdag even stil. Heel erg stil. Dan weet je dat het mis is. In een wereld van rondrazende motoren hoort het niet stil te zijn. Hier hoort bulderend motorgeluid te klinken. Langs de kant hoort het te gaan over posities en over spanning. Als een motor onverhoopt even stilvalt, is er altijd wel een technische man in de buurt. Maar een stilte zoals deze, die wil niemand.

Afgelopen week nog schreef ik over het crossvirus. Een heel belangrijk aspect van dat virus is het feit dat het verbindt. Dat het al die mensen met datzelfde gevoel bij elkaar brengt. Die crossers vormen samen één grote familie. Ze staan samen op en rond de baan. Ze volgen dezelfde berichten op de sociale media. Ze vieren elkaars verjaardagen.

Dat crossvirus is iets dat rondwaart rondom de crossbanen, maar dat niet alleen. Het zit in mensen. Het kruipt onder de huid. Het zit diep van binnen. Hans was één van die pure liefhebbers die dit in hart en nieren met zich meedroeg. Die als 53-jarige nog altijd niets liever deed dan alsmaar weer die helm opzetten, de laarzen aantrekken en de gashendel opendraaien.

Op alle crossbanen in de regio was hij een bekend gezicht. Vorig weekend in Lochem was hij nog van de partij. Hij was er ook bij op ’t Hengelse Zand in 2012. Zijn ogen straalden van geluk. Zijn geliefde motorcross in zijn geliefde thuisdorp, mooier ging het niet worden. Toch ging er ook in de jaren daarna geen zijspancross voorbij zonder dat de naam Garritsen door de speakers klonk.

Tot nu. Tot deze zaterdagmiddag. Want op tragische wijze kwam aan dit alles abrupt een einde. Het vreselijke nieuws kwam vanaf de crossbaan in Varsseveld. Het ging als een schokgolf door de hechte motor- en zijspancrossfamilie. Een schok was het niet in de laatste plaats voor het jonge crosstalent. Talent dat Hans al sinds jaar en dag met veel liefde en passie ondersteunde.

Nu rest er niets anders dan hopen. Hopen dat er in de hemel – of waar hij dan ook mag zijn – af en toe motorgeluid mag klinken. Dat het er mag ruiken naar benzine. Dat hij nog af en toe de helm op mag zetten, de laarzen aan mag trekken en na afloop de modder van zijn gezicht mag vegen. Dat hij het crossvirus voor eeuwig mag behouden. Rust in vrede, Hans.


Luuk Stam
Journalist en tekstschrijver

De Heurne 32
7255 CL Hengelo Gelderland

0613925370
luuk@luukstam.nl