Topsport is het. En niets anders dan dat. Het proces van wakker worden en je bed verlaten is niet meer wat het geweest is. Vroeger zette je het rode wijzertje van je wekker ergens tussen de 6 en de 7, het ding ging rinkelen, en dan ging je d’r uit. Nu ligt dat anders. Tegenwoordig kun je snoozen. Dat kan op allerlei manieren. Om de drie, vijf, tien, vijftien of dertig minuten. En dat dan één, twee, drie, vijf of tien keer herhalen. En je hebt ook nog volledig vrije keuze in het toontje, het volume en het starttijdstip van het geluid dat je elke dag wekt. Maar hoe kun je dat het beste doen?
De wetenschap is daar heel duidelijk over: doe het niet. Snoozen is slecht voor je. Iets met dat je steeds weer aan nieuwe slaapcyclus begint die je vervolgens na een paar minuten weer afbreekt. Zit wat in. Het klinkt immers als een sneltrein die ineens een stoptrein wordt. En dat wil je ook niet. Maar in tegenstelling tot het stoppen op elk station, is snoozen juist een verademing. Het is jezelf voor de gek houden. Een voormalig collega van mij zei ooit: ‘Die laatste vijf minuten zijn goud waard.’ En door te snoozen word je elke ochtend wakker met een berg goud. Waarna je die berg met de minuut ziet slinken om pas als die volledig verdwenen is de realiteit in te stappen.
Vroeger kon je op het moment dat blijven liggen echt geen optie meer is, altijd nog overwegen om je wekker tegen de muur of uit het raam te gooien. Maar tegenwoordig gooi je daarmee tegelijkertijd een aanzienlijk deel van je sociale leven tegen de muur of uit het raam. En dat is toch ook weer niet de bedoeling. Mijn tactiek is daarom op dit moment om vijf keer tien minuten te snoozen. Dat wil zeggen: als ik om 7.30 uur opsta, begint de werkdag van mijn wekker om 6.40 uur. En die gaat dan om 6.50 uur, 7.00 uur, 7.10 uur, 7.20 uur en 7.30 uur.
De telefoon die ik heb, noemt het ‘sluimeren’. Maar dat is een woord in de categorie ‘de liefde bedrijven’. Doe mij maar gewoon snoozen. Maar wat is ‘gewoon snoozen’? Inmiddels ben ik zo gewend aan mijn ‘snooze-tactiek’ dat ik de eerste paar keer al amper meer door heb en mijn telefoon op de automatische piloot weer tot stilte dwing. Het risico daarbij is dat je de tel volledig kwijtraakt en ook na het laatste wekmoment vrolijk doorslaapt. Louis van Gaal zou in zo’n geval van een gebrek aan grip op de situatie direct overschakelen naar een 3-5-2-opstelling. Maar het is mij tot op heden een raadsel wat de 3-5-2 van het snoozen is.
Er bestaat een app die je een beetje helpt. Een app die aan de hand van je bewegingen meet hoe diep je slaapt en je wekt op het moment dat die slaap heel licht is. Die app heb ik ook een tijdje gebruikt. Maar dat was voor mij de Robin van Persie van het wakker worden. Veelbelovend. Met heel wat poespas. Maar ik vond het niet wat. Die app nam onder andere het percentage van je nachtrust op die je in je diepste slaap doorbracht. Daarbij werd je ‘heb-ik-lekker-geslapen-?-gevoel volledig afhankelijk van een app. En die app had er in mijn geval maar weinig verstand van.
Tijd voor een wissel dus. Deze Louis heeft Klaas Jan Huntelaar weer tevoorschijn gehaald. Doe maar normaal. Dan doe je al gek genoeg. Maar ook Klaas Jan is van het snoozen. Want de voetballer die dat niet doet, loopt nog op zwarte voetbalschoenen. Naar de ideale opstelling ben ik nog altijd op zoek. Stoppen met snoozen is geen optie. Dat voelt in dit stadium als zonder parachute uit een vliegtuig springen. Gelukkig zijn er als de ideale opstelling onvindbaar blijkt altijd nog de vliegende wekker en de rijdende wekker. Dan wordt wakker worden pas echt topsport.
Geef een reactie