Voor het eerst in mijn leven was ik afgelopen vrijdag in een opvangcentrum voor asielzoekers. Vanuit de krant was ik naar De Kruisberg gestuurd voor een verhaal over de Doetinchemse schaakclub die hier met vluchtelingen ging schaken. Ik kende het asielzoekerscentrum alleen van vroeger, toen we nog op de middelbare school zaten. Onze fietsroute liep vlak langs de toenmalige opvanglocatie. Het AZC was een begrip onder de schoolgaande jeugd die elke doordeweekse ochtend vanaf de Hengelose kant richting Doetinchem moest. Een beetje eng was het altijd. Vreemd. Onbekend. Maar vrijdag ontmoette ik mensen die dat beeld voor altijd veranderden.
Hij heet Nour. 24 jaar. Geboren en getogen in Damascus, de hoofdstad van Syrië. Zijn hele familie is daar nog. Sommigen hebben hun huis moeten ontvluchten. Nour niet. Die vertrok al voordat het geweld losbarstte naar Australië. Hij deed in Melbourne een universitaire bachelor. Het verklaart zijn vlekkeloze Engels. Ik vind het beter dan dat van mij. Hij vindt het een gelijkspel. Nour vindt ook dat het verleden niet telt. En dat hij niks fout heeft gedaan. Hij wil een toekomst opbouwen. Die is er niet in Syrië. Die was niet meer te bekostigen in Australië. En nu probeert Nour in Nederland een verblijfsvergunning te krijgen. Dat is een route die vol ligt met instanties en opvangcentra.
In de centrale hal van de voormalige gevangenis in Doetinchem staan veel tafels en heel veel stoelen. Verder is er niets. Het enige vermaak dat deze mensen hebben, is hun mobiele telefoon. Ze zitten hier te wachten. Niet meer. En niet minder. Wachten totdat ze te horen krijgen of ze in Nederland mogen blijven. Nour is voordat hij in Doetinchem kwam al in Zwolle, Budel, Veenhuizen en Ter Apel geweest. Plaatsen met opvangcentra die vele anderen hier ook al hebben bezocht. Een man vraagt mij of hij een felicitatie aan een Nederlandse vriend uit Zwolle foutloos heeft geschreven. ‘Gefeliciteed’ staat er. Als ik hem vertel dat het bijna helemaal goed is, glundert hij.
Als Nour aan het schaken is, komt er een andere jongen tegenover me zitten. Hij lacht vriendelijk en zegt iets tegen mij. Al kan ik niet verstaan wat hij precies zegt. De jongen blijft lachen. Hij is jonger dan Nour. Ik schat een jaar of 20. Hij zegt het nog eens. En dan hoor ik het. Deze jongen vraagt mij iets: ‘Hoe heet jij?’ Ik veer op uit mijn stoel en zeg: ‘Luuk. En jij?’ Direct bedenk ik me dat ik volgens zijn Nederlandse leerboek waarschijnlijk had moeten zeggen: ‘Ik heet Luuk. En hoe heet jij?’ Maar hij begrijpt het. Hij heet Hassan. Ik vraag hem in het Engels of hij ook wil schaken. Hij lacht. Even later gaat hij weer. ‘Bye Loek!’ We schudden elkaar de hand.
Nour heeft drie potjes verloren. Hij stopt ermee. Hij loopt een stukje door de gang en spreekt met ongeveer iedereen die hij tegenkomt. Ik versta er niks van. Ik vraag hem hoe het kan dat hij zoveel mensen kent. En of hij hier al lang zit? Nee. Sterker nog. Hij is pas twee uur geleden in Doetinchem aangekomen. Zijn spullen staan nog in de gang. Maar hij praat graag met mensen. Hij wil zijn verhaal kwijt. Hij wil landgenoten wijzen op hun kans om er hier wat van te maken. En vertellen dat integreren daarbij helpt. Al is het niet gemakkelijk om die boodschap over te brengen. Ik loop nog een stukje alleen door de gang. ‘Hoe gaat het?’, klinkt het zachtjes van vele kanten.
Maandagochtend zit ik weer op de fiets naar Doetinchem. Het regent. Het is koud. Het is typisch Nederlands weer. Een eindje voorbij De Kruisberg lopen twee mannen naast elkaar met tussen hen in een enorme boodschappentas. In het bushokje op het kruispunt staat het helemaal vol. Met tassen. Met koffers. En met mensen die staan te wachten op een bus naar een plek die hen weer wat dichterbij een nieuwe toekomst moet brengen. Mannen met donkere haren die een taal spreken die ik niet ken. Een beetje eng was het altijd. Vreemd. Onbekend. Maar asielzoekers zijn mensen als jij en ik. Voor je het weet, sturen ze een berichtje op je verjaardag. Misschien zelfs foutloos.
Geef een reactie