Mijn naam is Christopher Froome. Ik ben wielrenner. Ik zal het niet snel zeggen, maar ik ben de beste klimmer in de Tour de France van 2012. Normaalgesproken zou ik een grote kanshebber op eindwinst zijn. Er is alleen één klein probleem. Ik kan niet zo goed tijdrijden. Nouja, dat is niet helemaal waar. Sterker nog; ik kan uitzonderlijk goed tijdrijden. Maar op de tijdritfiets is er eentje net iets beter. Bradley Wiggins kan een ietsie pietsie beter tegen de klok rijden. En hij is toevallig mijn kopman. Dus.
In de Ronde van Spanje van vorig jaar heb ik al laten zien dat ik in een grote ronde tot mooie dingen in staat ben. Ik werd daar tweede. Bradley Wiggins werd derde. Maar de Tour de France is van een andere orde. Ik moest van de ploegleiding eerst maar eens laten zien of ik het hier in Frankrijk ook kon. De strijd om het kopmanschap (als daar al sprake van was) zou worden uitgevochten in de negende etappe, een lange tijdrit. Ik werd tweede. En zo gebeurde het dat Bradley Wiggins mijn kopman werd. Hij had voor zijn lange tijdrit vijfendertig seconden minder nodig. En won. Dus nu zit er voor mij niets anders op dan mezelf op te vreten in de bergen. Als knecht.
Vandaag is het weer zo’n dag. Een dag voor klimmers. De rit gaat over bergen. En bergen. En ook de finish hebben ze tegen een berg op gelegd. Meer dan de helft van het peloton zal vandaag om zijn moeder roepen. Schelden zullen ze. Tieren. Tranen en druppels bloed zullen neerdalen op het asfalt. Maar ik zal er niets van meekrijgen. Ik zal de miserie ver voor blijven. Samen met mijn kopman. Ik wijk niet van zijn zijde. Hoe graag ik het ook zou willen, het mag niet. Ik mag mijn kopman niet achterlaten. Niet van de ploegleiding. En vooral, niet van meneer Wiggins zelf.
Wat zou het mooi zijn. Op de één na laatste berg van de dag zou ik wegrijden. Met minuten voorsprong zou ik de top passeren. En op de slotklim zou ik gaan genieten. Terwijl ik bezig ben om de overblijfselen van een vroege kopgroep op te peuzelen, zou ik in gedachten mijn zegegebaar alvast repeteren. En kort daarna zou ik het uitvoeren. Want ik, geboren Keniaan en nu Engelsman, ben bergop zoveel beter dan de rest. Maar de werkelijkheid is anders. We zitten op de op één na laatste klim van de dag. Ik fiets met een groepje favorieten voor het algemeen klassement. Nibali is er. Van den Broeck. En natuurlijk, mijn kopman. Ik blijf bij hem.
De slotklim. Langzaam maar zeker druppelt de hele inhoud van de oorspronkelijke kopgroep langs ons heen. Wij gaan voor hen te hard. Maar daarginds in de verte rijdt nog een Spanjaard, Valverde. Zal ik hem gaan halen? Ik kan het makkelijk. Ik versnel. Achter mij hoor ik een vloek in het Italiaans, dat was Nibali. Ook Van den Broeck kraakt. Ik ga nog eens extra hard op mijn trappers staan. Valverde komt nu heel snel in het zicht. Nog een paar bochten en ik zit op zijn achterwiel. Hij is kapot. Ik ga winnen! Maar dan hoor ik mijn ploegleider heel hard in mijn oortje schreeuwen: Stop! Wacht! Als ik achterom kijk, zie ik mijn in het geel gehulde kopman op een meter of tien achter me rijden. Uit zijn oren komt stoom. Zijn ogen spuwen vuur en eisen dat ik op hem wacht. Ik zucht. En ik wacht.
In de verte zie ik Valverde zijn handen in de lucht steken. Zoals mijn kopman dat zondag in Parijs zal doen. Dit had mijn dag moeten zijn. Deze hele ronde had ik kunnen winnen. Maar ik mag niet voor mijn eigen kans gaan. Deze wedstrijd draait niet om mij. Want ik heet geen Bradley Wiggins. Mijn naam is Christopher Froome. Ik ben de beste klimmer. Ik ben de meest luxe knecht die een kopman zich kan wensen. En als ik een ietsie pietsie beter kon tijdrijden, dan won ik de Tour de France van 2012. Nu word ik tweede. Achter mijn kopman. Niet omdat ik van hem verlies. Maar omdat ik niet van hem mag winnen.
LS
Geef een reactie